woensdag 13 augustus 2014

De Spiegel Der Zielen

Geschreven voor de Calami Literatuurwedstrijd 2 en 
uitgegeven in de wedstrijdbundel 'Karma, Always look back'
Vaak heeft muziek voor mij een ondersteunde functie 
bij het schrijven. Zo ook bij dit verhaal. 
Le serpent rouge van Arcana bracht me in de sfeer 
om het mythologische verhaal te schrijven dat al lang 
in mijn gedachten ronddwaalde.


De spiegel der zielen

De geest van Ma’at zwierf rusteloos door de droge dorre woestijn. De zon brandde venijnig en deed hard zijn best om haar vleugels te verschroeien. Kleine slagen van haar sierlijke vleugels hielden haar in beweging zonder al te veel veerkracht op te offeren. Ze was zoekende, met haar blik spiedend op de nietige aarde gericht.
De oneindige woestijn maakte plaats voor een enkele woning die je zo over het hoofd had kunnen zien. Maar de witte stenen muren weerkaatsten het felle zonlicht als een baken in dit door de mens verlaten land.
Nieuwsgierig maakte de geest van Ma’at een duikvlucht alsof zij een roofvogel was. Voor haar reikwijdte bestonden geen grenzen, stenen muren deden er niet toe.
Zandkorrels stoven op toen zij in het huis nederdaalde. De kleine woning had niet veel te verbergen voor haar. Er waren geen openingen in de muren, zodat het licht buiten gehouden werd. In de enige kamer die het bezat, waren alleen een brandend vuur, een zilveren spiegel, een aardewerken schaal met geurige hars erin en een stapel lauriertakken. Het vuur gaf een aangename oranje gloed. Ja, dit was het onderkomen dat ze zocht.
Nu ze met beide voeten op de dorre aarde was, legde ze haar vleugels af. Zonder vleugels stond er een gedaante van een vrouw. Ze ontstak de hars met het vuur en plaatste het terug in de schaal. Geurige rook steeg op.

Zij die Ma’at heet, had een rode lange jurk aan en een rood lint om haar voorhoofd gestrikt, met in het midden een struisvogelveer die fier naar boven wees.
Een verdwaalde struisvogelveer dwarrelde naast haar op de lemen grond. Ma’at nam plaats naast de spiegel. Zittend op de grond pakte ze de gevallen struisvogelveer en streek er liefdevol mee over de gladde spiegel, wachtende op de komst van haar bezoeker. Als vanzelf ontstonden op het glimmende oppervlak de letters van haar onuitgesproken naam.
In afwachting van haar bezoeker ging ze op in de tijd die toen alleen maar uit licht en donker bestond, wat verleden, heden en toekomst mogelijk maakte.
Op een dag kwam er een dappere bezoeker die een blik in de spiegel der zielen wilde werpen.
Ma’at keek de krachtige jongeling aan, op zijn rechterschouder zat een zwarte raaf die alert om zich heen keek en in zijn andere hand droeg hij een citer. Het was Phoibos, de bezoeker waar ze in de stilte van dit verlaten oord op had gewacht.
‘Ik wil een blik in de spiegel werpen,’ zei Phoibos moedig.
Ik nodigde hem uit om naast mij op de koele, lemen grond plaats te nemen.
‘De spiegel heeft drie lagen,’ legde ik hem uit. ‘Afhankelijk van hoe diep je kijkt, bereik je de andere lagen. De eerste laag is je heden, de tweede laag je verleden en de derde laag je toekomst.’
Met mijn veer streek ik over de spiegel om mijn onuitgesproken naam te wissen van de geslepen vlakte. ‘Kijk maar,’ moedigde ik hem aan toen ik klaar was.
De jongeling boog zich naar voren zodat zijn goudkleurig krullende lokken boven de spiegel hingen.
‘Wat zie je?’ vroeg ik hem.
‘Ik zie mezelf, zoals ik nu boven de spiegel gebogen ben,’ antwoordde Phoibos. Een gouden gloed werd door de spiegel weerkaatst, op een zwarte vlek na, dat was de kraai die zich stevig aan zijn schouder vasthield.
Ik knikte, ‘dat klopt, je ziet het heden. Wat zie je nog meer?’
‘Ik zie huiveringwekkende beelden.’ Zijn stem haperde. Hij was bij de volgende laag aangekomen. Zijn pupillen werden groot en donker, hij voelde weer even de waanzin die toen bezit van hem had genomen. Daarna voelde hij een beklemming die het leven uit hem wilde knijpen, want wat hij zag beschaamde hem. Snel keek hij van de spiegel weg en sloeg zijn ogen neer, zodat zijn helderblauwe ogen niet de gruwelen in de spiegel konden zien.
Ik zag zijn afgekeerde houding en in zijn ogen lag een verwilderde, ontaarde blik.
‘Wat zie je?’ vroeg ik hem.
Zijn blauwe ogen keken mij troebel aan en zijn lippen zetten zich in beweging om de woorden zachtjes deze dorre wereld in te fluisteren.
‘Ik zag mezelf ontaard, meegaand in mijn hartstocht.’ Zijn gezicht stond droevig en zijn wangen waren rood van schaamte. Met zijn schouders naar voren gebogen en zijn gezicht naar beneden gericht, leek het alsof hij er niet was.
‘Zonde bestaat niet, dus kunnen er geen zondaars en zondaressen zijn,’ moedigde ik hem aan verder te vertellen.
Phoibos keerde zich weer naar de spiegel en wierp er nogmaals een blik in. Zijn stem klonk aarzelend toen hij begon te vertellen. ‘Het was op een bewolkte dag toen de aanval ingezet werd. De man kreeg mijn lieve zuster te pakken, hij onteerde, verminkte en doodde haar.’
Een snik welde op in zijn keel, maar hij liet zich niet door zijn emoties tegenhouden. ‘Er brak iets in mij, toen ik het hoorde. Ik gooide mijn citer opzij en rende zo snel mijn voeten me konden dragen door de stoffige straten naar het huis van de man. In de achterste kamer vond ik wat ik zocht, zijn zussen. Het waren er zeven.’ Zijn stem stokte in zijn keel, weer voelde hij de beklemming die het leven uit hem wilde knijpen. Maar hij kon er niet meer omheen, hij moest de gebeurtenis uit zijn verleden onder ogen komen opdat hij zou zien.
‘Toen ik het huis van de man, die mijn zuster vermoordde verliet, waren zijn zusters niet meer in leven,’ fluisterde hij.
‘En toch bestaat zonde wel,’ zei ik terwijl zijn ogen nog steeds door mysterieuze magnetisme naar de spiegel getrokken bleven.
‘Als je een scheiding aanbrengt tussen je binnen en je buitenkant pleeg je verraad, je verraadt jezelf,’ legde ik hem uit.
‘Wat zie je nog meer?’ vroeg ik hem en nodigde hem uit nog verder in de spiegel te kijken.
Toen Phoibos nog verder durfde te kijken, zag hij zijn toekomst. Hij zag het gevolg van de keuze die hij, op die ene dag in zijn leven, had gemaakt. Weer waren de beelden afschrikwekkend, de dood van vrouwen zou als een rode draad door zijn leven lopen. Oog om oog, tand om tand, van generatie op generatie.
Hij sloeg zijn handen voor zijn ogen. Met een schreeuw schrok de zwarte kraai op, spreidde zijn vleugels, vloog op en belandde midden op de spiegel.
Hoe kon hij verder leven met deze vernietigende toekomst? Er aan ontsnappen kon hij niet. Zouden de gevolgen van zijn daad ooit eindigen? Langzaam liet hij zijn handen van zijn wangen afglijden en keek mij aan.
‘Hoe komt het dat je tegenstrijdig bent over het bestaan van zondaars?’ vroeg hij.
‘Wat is goed of kwaad?’ kaatste ik een vraag terug. ‘Het gaat om ervaren niet om oordelen.’
‘De ervaring maakt van mij een verrader van mijn nageslacht. Mijn gemoed is somber, mijn hart is vol smart en het kloppen ervan is onrustig en pijnlijk.’
‘Ik kan je helpen je ervaring te omarmen zodat je je verleden en je toekomst los kan laten,’ stelde ik voor. Ik zag de wanhoop langzaam uit zijn gezicht verdwijnen.
Alsof de raaf de roep hoorde, steeg hij op van de spiegel en landde op de schouder van Phoibos, de plek waar hij thuishoorde om te nestelen in de goudkleurige lokken van de jongeling.
‘Ik zal je zeven opdrachten geven, waarmee je de ervaring onder ogen durft te komen,’ stelde ik voor.
Phoibos keek me vol hoop aan.
‘Laat de bijen honing voor je bijeen brengen,’ zei ik.
Phoibos liep naar de deur en hield hem open, staarde in de verlaten woestijn en liet fluisterend zijn woorden met de woestijnbries mee gaan. Niet veel later kwam het eerste zwartgeel gestreepte wezentje zoemend aanvliegen, met achter zich een donkere zoemende wolk. De bijen bleven om zijn goudkleurige lokken heen zoemen. Ze lieten boven zijn geopende mond, elk de honing van hun behaarde pootjes af glijden. Zo werd Phoibos gevoed met het goddelijke nectar.
‘Jaag met de wolven op een hinde,’ zei ik.
Phoibos wachtte niet langer en liep naar buiten.
Al snel hoorde ik het ijzingwekkende gehuil van wolven bij volle maan, klaar voor een genadeloze jacht. Als ik naar buiten was gegaan had ik een wolf gezien die totaal niet bij de roedel paste, hij was goudkleurig van vacht. Het geluid van de wolven stierf mee met het doden van de hinde.
En Phoibos bracht de dode hinde mee naar de woning.
‘Blaas haar opnieuw leven in,’ zei ik.
Een warme ademtocht doordrongen met de geur van goddelijke nectar bereikte het hart van de hinde die weer tot leven kwam. De ogen van de hinde gingen open. Ze keek de jongeling die haar moordenaar en redder was zonder oordeel aan.
‘Maak een pijl en boog voor jezelf, maar jaag er niet mee,’ zei ik.
Phoibos pakte een aantal lauriertakken en vormde er een pijl en boog van. Hij was niet krachtig genoeg om er mee te jagen.
‘Leg je lichaam te ruste op de lemen grond, slaap de slaap der onwetenden. Ga terug naar het beslissende moment waarop je je hartstocht niet kon beheersen en creëer een nieuwe keuze,’ zei ik.
Phoibos ging liggen op de grond, sloot zijn vermoeide ogen en schiep zo zijn toekomst.
Na een slaap vol dromen werd hij weer wakker.
‘Reinig je met laurier,’ zei ik en reikte hem een paar takken laurier aan.
Phoibos pakte ze aan en hield ze in de rook van de hars. Hij sloot zijn ogen en haalde diep adem om vervolgens met de lauriertakken om zich heen te zwaaien. De rook van de hars volgde als een wervelwind de lauriertakken en reinigde de levensadem van de jongeling.
’Speel op je citer en breng de hartstocht tot kalmte om zo de ontwikkeling van lichaam en geest te harmoniseren,’ zei ik. ‘Want niet je buitenkant, maar je eigen ervaring, je menswording is belangrijk.’
Phoibos pakte zijn citer en sloeg de eerste snaren aan. De liefelijke klanken brachten zijn smart en onrust tot bedaren en gaven verademing aan zijn benarde gemoed. De strijd tegen de hartstocht was gestreden.

Inmiddels was het heden alweer verleden geworden en Phoibos wilde een nieuwe blik in de spiegel werpen. Ik nodigde hem uit om voor een laatste maal in de spiegel te kijken.
‘Wat zie je?’ vroeg ik hem.
‘Ik zie mijn zuster zoals ze was, vrolijk en onbevangen.’ Een glimlach vol liefelijke herinneringen lag op zijn gezicht.
‘Wat zie je nog meer?’ zei ik.
Phoibos keek verder in de spiegel, ‘ik zie mijn kinderen en kleinkinderen, mijn nageslacht.’
Hij heeft de ervaring omarmd en zo het oordeel losgelaten, zodat hij voortaan een heldere blik op de spiegel van zijn ziel kan werpen.
‘De spiegel van de ziel moet onderhouden worden met een heldere blik, liefde en doorgronding. Ik waarschuw je voor de illusie van emoties die de gladheid van de spiegel verruwen, bekrassen en bevuilen. Laat de liefde voor jezelf je niet bedwelmen,’ gaf ik hem mee.
Phoibos liep de deur uit zoals hij ook was gekomen, met een citer in zijn hand en een zwarte raaf op zijn schouder. Als een goudkleurig stipje gleed hij uit mijn beeld.

Ma’at nam haar vleugels en steeg op. Haar reikwijdte was oneindig. Met een tot rust gekomen geest vloog ze weer door de dorre woestijn en ging op in de tijd die toen alleen maar uit licht en donker bestond, wat verleden, heden en toekomst mogelijk maakte.

© Gerti de Koeijer






Geen opmerkingen:

Een reactie posten