‘Als
prinses was ze gekooid in het karkas van hoge pilaren en rode zandstenen
gebouwen. De kilometers lange kloof waar zij op de heenweg door waren gekomen,
had zich voor haar verborgen, zodat ze daar zou wegteren.’
Mijn
blik gaat omhoog en ontmoet het zachtroze en rode gebergte. Ondanks de
adembenemendheid ervan kan ik me haar wanhoop voorstellen.
‘Haar
vader en moeder hadden haar en haar broers meegenomen, zodat het land dat was
aangetast door sprinkhanen, kikkers, hagel en duisternis haar wonden kon likken
en in de diepte van de met as bezaaide klei haar vruchtbaarheid terug kon
vinden. Daarom baden zij vele uren tot hun vruchtbaarheidsgodin om hen welgezind
te zijn. En de scheuren in de gespleten aarde met helder water te vullen en de
gekneusde hellingen van de Nijl weer groen en vol leven te brengen, opdat zij
op een dag terug zouden keren naar het land van herkomst. Het land van droogte,
maar ook van overstromingen.’
De
eerste regendruppels kletteren op de stenen bestrating. Alsof er een lichte
aardbeving onder mijn voeten plaatsvindt schiet er een rilling door me heen. Ik
sla de zijden sjaal om mijn schouders en loop weg van de poëtische gids over de
stoffige straat naar het paleis, en denk aan de plaag die door die god over het
land werd geworpen als vuistdikke hagelstenen.
Het
onweer was als een groep aanstormende zwarte adelaars met bliksemschichten in
hun klauwen aan komen waaien. De hagel doofde het vuur van de bliksemschichten
niet, zodat de aarde zwart en dof werd. Uiteindelijk had haar vader zich laten
vermurwen door die god van Mozes en hem toestemming gegeven om met zijn volk
het land te verlaten. Dat duurde niet lang, want haar vader, de machtige Farao,
veranderde van gemoed. Hij hoopte dat ze verdwaald waren geraakt in het hete
zand van Egypte, lees ik op het bordje.
Zijn
achtervolging met strijdwagens leidde tot niets, want de wielen bleven in de
blubber van de zee steken terwijl het volk van Mozes zich als een school vissen
door het water naar de overkant liet leiden. Haar vader was woedend en reed
dagenlang langs de zee, op zoek naar een doorwaadbare plaats. Uiteindelijk gaf
hij de strijd op en liet zich leiden door de geur van wierook en mirre en
volgde de karavaanroute door de bergen. Zo kwamen ze op deze plek waar het
heldere water uit de wadi als een bron in de oase hun dorst leste en sterren
aan het hemelfront verschoven om hun gemoed te beïnvloeden.
De
prinses voelde zich eenzaam en alleen. Haar verlangen naar een man groeide zo
hard als graan op de rivierklei van de Nijl. Maar niemand was goed genoeg vond
haar vader. Hij wilde niet toegeven aan haar volwassenheid, haar rijpheid als
de vruchtbare Isis van deze plaats. Wie kreeg de kans haar verlangen te
bevredigen, haar honger te stillen en haar dorst te lessen?
Er
was er maar één die deze taak kon volbrengen, de waterdrager.
Met
een aansporend gebaar alsof hij zijn zweep in zijn hand had, had de Farao de
boodschappers erop uit gestuurd om iedereen van deze krachtmeting op de hoogte
te brengen.
Na
de blauwrood geverfde poort loop ik haar lege woning binnen. Ik werp een blik
in de bronzen spiegel die in de vitrine ligt en ontmoet haar donkere ogen. De
gestileerde streep op het gezicht van de prinses komt lichtjes in beweging en
trekt me mee terug in de tijd.
Hoeveel
mannen zouden zich verzameld hebben op het plein? Nieuwsgierig stak zij haar
hoofd om de hoek van de vergulde deur. Haar knieën knikten en in haar buik
draaide een onontwarbare knoop in elkaar. Ze stonden er rijendik.
Er
waren er die haast zo lang waren als de zoutpilaren van de zee en korte die
amper haar schouder haalden. Er was één man die haar blik durfde te weerstaan.
Zijn groene ogen keken haar indringend aan alsof hij de enige was die voor haar
stond. Zijn stoutmoedigheid was als olie op haar haast gedoofde vuur. Een warme
gloed zinderde door haar lichaam. Hij mocht samen met negen anderen water voor
haar dragen.
Onder
de bloedhete zon zetten de dappere mannen zich in beweging.
Vol
spanning stond de prinses in de deuropening van haar paleis om een glimp van de
man te zien die haar als eerste water zou geven. Haar hoop was als die van de
snel groeiende Acanthus waarvan de beproevingen van de doornen overwonnen wilden
worden.
Daar
was hij dan, met een kom gevuld met water. Hij bracht deze naar haar lippen en
de eerste druppel van het heldere vocht raakte haar tong. Zijn moedertaal klonk
geheimzinnig en melodieus. Zijn handen waren zo teder als de streling van een
adelaarsveer toen hij deze langzaam over haar onderarm liet glijden en een
tintelend spoor achterliet.
Hij
ging hoger en hoger en haar hart sloeg sneller en sneller.
Hij
trok de metalen haarpinnen uit haar opgebonden kapsel, het hervond zijn glans en
de krullen leken op de sierlijke bloemen van de woestijnroos. Zijn hand raakte
haar ingevallen wangen en streelde haar verstilde lippen, die niets anders konden
doen dan zich warmen aan zijn aanraking en in beweging komen onder zijn
streling.
‘
Je lippen zijn zo mooi als de hennabloemen uit het dal en de groefjes die mijn
vingers voelen tellen de jaren die ik bij je wil zijn.’ Zijn vingers gleden
weg, maar zijn zoete adem was dichtbij. Eindelijk raakten zijn lippen de hare.
‘
Je lippen smaken naar melk en honing en het haar waar mijn handen zich graag in
willen verstrengelen ruikt naar de heilige wierook,’ verzuchtte hij vol verlangen.
Ik
sla mijn ogen neer. Mijn hart fladdert in mijn borstkas en wordt liefdevol
gevangen gehouden door de man die zijn hand in de mijne laat glijden. Ons
bezoek aan de roze stad Petra en het paleis van de dochter van de Farao, zal ik
niet snel vergeten. Deze dode stad in Jordanië zit voor mij vol leven!
Geïnspireerd op de legende van de dochter van de Farao, zie ook Petra, verslag van het wonder in de woestijn